Geschreven door : Gert Meesters - Categorieën : In de pers

Junker: "Ik speel met tetris met beelden"

Junker: "Ik speel met tetris met beelden"

Simon Spruyt, in een nog niet zo ver verleden winnaar van de Knack Focus Stripstrijd, doet in zijn nieuwe strip iets met Pruisen, zo rond de Eerste Wereldoorlog. Maar verder komt Junker, een Pruisische blues, meer in de buurt van Thomas Manns Toverberg dan van de ondertussen volgepende loopgraven. ‘Gelukkig was er af en toe nog zo’n dubbele pagina vol neergeschoten paarden.’

De werkkamer van Simon Spruyt (°1978, Ukkel) is een teleurstellende plek: in zijn megalomane strip SGF (die hij als eerste winnaar van de Stripstrijd een jaar lang in dit blad publiceerde) manipuleerde zijn alter ego weesjes om zijn stripproductie op te drijven en woonde hij steeds in stijlvolle landhuizen en riante villa’s. De werkelijkheid is iets prozaïscher. Geen productiehal, maar een mansarde met kartonnen dozen die wijzen op een recente verhuizing. Als tekenende weesjes komen alleen zijn eigen kinderen in aanmerking, die een deel van de werkruimte als speelterrein inpalmen. Originele strippagina’s liggen door elkaar in dozen – ezelsoren incluis. Van de grootheidswaanzin van SGF geen spoor. Ik zoek naar aanwijzingen voor een militaristische obsessie – Spruyts nieuwe boek speelt zich gedeeltelijk in het Pruisische leger van een eeuw geleden af. Ook dat valt tegen. Legeruniformen en sabels zijn afwezig, of toch minstens netjes verstopt, maar in een hoek staan wel legoruimteschepen van Star Wars.

‘Schattig dat je die hebt bewaard.’
‘Euh, eigenlijk zijn die nog niet zo oud.’

WE DOEN ALSOF HET ZOMER IS EN GAAN – VEILIGHEIDSHALVE wel onder een afdak – in de tuin naast een klaterende fontein zitten. Bij dat rustieke achtergrondgeluid komen we ter zake: Junker is een indrukwekkend boek over de jeugd van Ludwig, een jongen uit een adellijk geslacht op zijn retour. Zijn vader is een oorlogsinvalide, zijn moeder zit ver weg in een sanatorium in het Zwitserse Davos. Hij volgt zijn oudere broer Oswald naar een kadettenschool, waar hij zich helemaal toelegt op de splinternieuwe mitrailleur. Bijna volledig in grijsblauwe ecolinetinten – ‘geen Pruisisch blauw!’ waarschuwt Spruyt – raakt Junker universele thema’s aan zoals opgroeien en familierelaties, maar dan in het historische decor van de Pruisische maatschappij bij het begin van WO I.

Je lijkt me niet het type om op de herdenkingskar te springen.

SIMON SPRUYT: Eerst wilde ik voor De furox (zijn reeks over een mythische draak, die zich afspeelt in het interbellum, nvdr.) een nieuw album over het nonchalante personage Von Rosenbaum maken. In mijn hoofd was dat een enfant terrible van een in verval geraakte Pruisische familie. Hij moest het volstrekt tegenovergestelde zijn van wat mensen zich bij Pruisen voorstellen: stijve, plichtsbewuste harken dus. Dat plan was er al in 2008, maar toen moest ik SGF maken voor Knack Focus.
Jarenlang heb ik mij alleen maar meer gedocumenteerd. Ik vond het zo tof om over de geschiedenis van Pruisen te lezen, waar ik vooraf weinig over wist, dat ik maar bezig bleef. Van die hele herdenking van WO I heb ik pas gehoord toen ik met Junker bij uitgevers ging leuren.

Het leger speelt een grote rol in je boek. Heb je daar iets mee?
SPRUYT: Ik vrees het, want oorlogsgeweld komt veel in mijn werk voor. Dit boek is een vrij trage praatstrip, vol familietoestanden. Dan is het fijn om een keer te kunnen uithalen met een dubbele pagina vol neergeschoten paarden in een veldslag. Nu, echte history buffs zullen zeker nog uniformen vinden die in de tijd van het verhaal niet meer werden gedragen, daar heb ik me niet te veel om bekommerd.

Als het dan toch een praatstrip over familiebanden is, waarom die dan niet meteen in het hier en nu situeren?
SPRUYT: Volgens mij heb ik die afstand nodig om me met zulke thema’s bezig te kunnen houden. Ik heb er ook in films moeite mee om personages te geloven als de plot iets over onze tijd wil vertellen. Ik ben veel kritischer voor hedendaagse dan voor historische verhalen. Bij die laatste aanvaard ik dat elke reconstructie een fictie is. De echtheid is dan veel minder een issue voor mij. Wat een geluk overigens dat ze Junker zo niet in de markt zetten: familie en praten! (lacht)

Vertel eens over je hoofdpersonage, Ludwig.
SPRUYT: Hij is een puber die in contact komt met de onvolmaakte wereld. Hij voelt om zich heen dat er iets mis is in zijn leven en dat van zijn vrienden en familie. Er wringt iets. Hij begint een soort vijandschap te koesteren die niet op iemand specifiek gericht is. Zijn machinegeweer is een houvast voor hem. Die werkt tenminste logisch en begrijpelijk terwijl het toch ook nog een zeker mysterie behoudt.

Het psychische lijden van een adolescent, het ligt niet meteen in de lijn van je voorgaande werk.
SPRUYT: De leeftijd zal er zeker iets mee te maken hebben: er is niet veel autobiografie aan Junker te pas gekomen, maar als dertiger kijk je anders naar relaties met je ouders of broers, relaties die in je leven altijd vanzelfsprekend zijn geweest. Het klinkt stom, maar een boek als Junker maken is een manier om daarover na te denken.
Iedereen wordt in samenhang met anderen geboren. Aan relaties, zoals die in een familie, kennen we een bepaalde betekenis toe. We weten dat die voor een groot deel fictie zijn, een samenhang die we graag willen zien. Je kunt ook zeggen dat je die leugen niet wil. Het ging mij in Junker om de spanning tussen die twee opties.
Ik ben bij dit boek ook sterk beïnvloed door wat ik aan het lezen was. Twee van mijn lievelingsboeken zijn Elias of het gevecht met de nachtegalen van Maurice Gilliams en De toverberg van Thomas Mann. Elias heeft Junker direct geïnspireerd, De toverberg ben ik pas beginnen te lezen toen ik al aan de strip bezig was. Ik wilde nog wat meer fictie over het begin van de vorige eeuw lezen. Het bleek een geweldig boek.

Waarom?
SPRUYT: (enthousiast) Het verhaal is zo vol, één grote ideeënkermis van personages. Ze schermen voortdurend met interessante gedachten, zodat je als lezer – net zoals het hoofdpersonage – niet weet wie er gelijk heeft of wie je moet geloven. In Elias is vooral de sfeer fantastisch. De manier waarop de jongere neef Elias kijkt naar de oudere neef Aloysius. Alles wat die doet, lijkt magisch, terwijl hij gewoon een beetje ouder is en dus puberdingen doet die de jongere neef niet begrijpt.

VAN IEMAND DIE ZIJN VOORNAMEN TE DANKEN HEEFT AAN schrijvers Simon Carmiggelt, Godfried Bomans en Frederik van Eeden – vandaar dus SGF – is het geen wonder dat hij klassiekers leest die in de meeste bibliotheken stof liggen te vergaren. En een universitaire opleiding literatuur – voor hij naar Sint-Lukas trok – laat zelfs bij sterke karakters sporen na. Toch had Spruyt zich vóór Junker – naast De furox en SGF tekende hij op scenario van Fritz Van den Heuvel de kinderstrip De Bamburgers – nog niet laten inspireren door romans. ‘Vroeger waren het altijd strips. Misschien heb ik de laatste tijd gewoon veel minder strips gelezen’, lacht hij.

Veel romans zijn gelaagder dan de gemiddelde strip. Wilde je het jezelf deze keer moeilijker maken?
SPRUYT: Eigenlijk wel. Ik mis veel te vaak diepgang in strips – en ik vind Junker nog altijd heel eenvoudig, hoor. Een boek mag een beetje moeite vragen om te lezen. Je moet lang kunnen herkauwen, stukken meermaals kunnen herlezen om er altijd nieuwe dingen in te zien. Het is het epische dat die oude romans zo interessant maakt. Ze gaan altijd over verschillende generaties die anders denken, waardoor je standpunten tegenover elkaar kunt zetten.

Dus Dostojevski is iets voor jou?

SPRUYT: Boeken waarbij je een overzichtelijke stamboom achterin nodig hebt om te kunnen volgen: heerlijk. Het is moeilijk om in strip iets als Dostojevski te evenaren, omdat mijn medium zo belachelijk arbeidsintensief is. Een strip kan dan wel weer dingen die in literatuur moeilijk kunnen: snel van vertelstandpunt wisselen of het beeld en de tekst laten contrasteren. Maar de lengte blijft een probleem: dikkere strips zijn moeilijk haalbaar.

Je verandert heel gemakkelijk van stijl. SGF en Junker lijken haast door een andere tekenaar op papier gezet.
SPRUYT: Sinds Junker werk ik minder op basis van zwart-wittekeningen. Ik heb ondertussen gemerkt dat inkleuren heel belangrijk is, maar ik blijf een zwart-wittekenaar die nu iets minder zwart-wit tekent. Zelf ben ik bijna nooit tevreden over wat ik maak. Ik wil telkens weer iets totaal anders proberen.
Vroeger kon ik niet bewust ‘fout’ tekenen. Nu kan ik een arm opeens driekwart van het beeld laten vullen als die iets speciaals doet. Ik zoek compositorische fouten op, ik plak dingen tegen elkaar, ook al kan dat verwarrend zijn. Ik laat iets aanleunen tegen de bladrand. Tetris spelen met de beelden, eigenlijk. Dat durfde ik vroeger niet, maar nu zie ik dat het geen kwaad kan. Het maakt mijn werk juist interessanter.

Autoriteit belachelijk maken, zoals de aristocratie in Junker, dat kun je goed.
SPRUYT: Dat is ook weer sterk Thomas Mann. Je moet De Toverberg echt eens lezen. Er zit heel veel ironie in hoe Mann de upper-class twits beschrijft. Bij mij is dat geen ironie, ik steek er gewoon plat de draak mee. (lacht)

JUNKER werd uitgegeven door Blloan.